Koken en verwarmen in vroeger tijden

  • Datering van de gebeurtenis: Rond 1950

Onlangs plaatste ik enkele bijdragen op deze site over de vroegere gasfabriek aan het eind van de straat waar ik mijn jeugd doorbracht, te weten de Minister van Sonstraat. Het hele productieproces daar draaide destijds in feite alleen maar om steenkolen, cokes, sintels enzovoorts. Er was in Tilburg toentertijd immers nog geen aardgas.

Tijdens een onverwacht gesprek vanmiddag, met een Tilburger van ongeveer dezelfde leeftijd maar afkomstig uit een heel ander deel van Tilburg, kwam dit thema weer eens ter sprake, nadat bleek dat hij mijn verhaaltjes op het Geheugen van Tilburg daarover kende en bracht zulks ons er toe nog eens na te gaan hoe er vroeger thuis werd gekookt en verwarmd.

Koken was op zich geen probleem. We hadden in de bijkeuken een driepits-gastoestel op een tafeltje staan, waarmee 's zomers het eten kon worden gekookt, gebakken enz. en waar met behulp van een grote gasbrander op de tegelvloer in de hoek, op zondagavonden, in een grote koperen ketel de vuile was werd voorgekookt. Want 's maandags was het immers wasdag!

In de keuken hadden we (uiteraard) een keukenkachel staan. Een mooie rechthoekige kachel, geëmailleerd en met opzij aan de bovenkant een verchroomde (?) buisring, waaraan meestal handdoeken te drogen hingen. Die kachel werd natuurlijk alleen 's winters gebruikt, enerzijds ter verwarming maar anderzijds ook voor het koken, bakken en braden. Rechts zat namelijk een ingebouwde oven. Bovenop kon je met behulp van uitneembare ringen de vuurmond, al naar wens, groter of kleiner maken.

In de huiskamer hadden we een kolenhaard. Daar zaten we eigenlijk alleen maar op zaterdagavond en op zondag. Het was een mooie zwarte haard, ik geloof van het merk Jaarsma, met mica ruitjes waardoor je goed de vlammen kon zien. Daarnaast stond natuurlijk de kolenkit.

Ineens hadden we samen de beelden van pakweg zo'n zestig jaar geleden weer helemaal op ons netvlies staan en roken we als het ware weer "de lucht" van de keukenkachel en de haard van vroeger. Mijn gesprekspartner herinnerde me daarbij ook nog aan de Bonte Dinsdagavondtrein van de AVRO destijds.

Op de terugweg naar Grave speelde steeds het lied van Gerard Cox door mijn hoofd, met als begin:

'Buiten huilt de wind om 't huis, maar de kachel staat te snorren op vier; er hangt een lapje voor de brievenbus en in de tochtigste kieren zit papier. We waren heel erg arm en niemand hield van ons, maar we hadden thee en nog geen tv, maar wel radio en lange vingers enzovoorts. Toen was geluk nog heel gewoon ....'.

Of niet?

 

Louis Sparidans

 

Alle rechten voorbehouden

Media