Kwezel Adriaenken Marcelissen, een heilige persoon

Een kwezel in  historische dracht

Kwezels waren eeuwenlang de ongehuwde vrouwen, soms mannen, die de pastoors hielpen bij werkzaamheden als de armen- en ziekenzorg en het geven van catechismusles. Met de reformatie werden zij de belangrijkste medewerksters in de roomse kerk, want de pastoors en kloosterlingen mochten hun werk toen niet meer uitvoeren. Kwezels hadden wel een gelofte van zuiverheid afgelegd maar waren geen kloosterlingen dus ondanks hun kenmerkende habijt (afb. 1) konden zij wel veel van de noodzakelijke, maar verboden pastorale werkzaamheden uitvoeren.
Hier in Tilburg was het vanaf 1600 decennialang een chaotische tijd. De enige kerk, de Heikesche kerk brandde af in 1595. In 1617 was de kerk herbouwd in ingewijd.

De pastoor was toen Petrus van Emmerick (ca 1574-1625, afb. 2). Deze kwam hier als pastoor in 1616 vanuit de abdij van Tongerlo (afb. 3). Gezien de ervaringen in Noord-Nederland besefte hij de noodzaak van een goed georganiseerd kwezelbestand. Hoewel details ontbrekend wordt deze Petrus van Emmerick gezien als de grondlegger van het instituut der kwezels in Tilburg.
Van de kwezels uit die tijd zijn geen namen of andere details bekend. Pas in 1665 staan de eerste drie kwezels vermeld in het gemeentearchief. De meeste details zijn bewaard gebleven in de abdij van Tongerlo over een kwezel uit die tijd, tevens de meest legendarische, namelijk Adriaenken Marcelissen.

Adriaenken Marcelissen
De Tilburgse Adriaenken Marcelissen (1627-1666) was een kwezel, een zogenaamde ‘vrome maagd’ die zich wijdde aan een intens godsdienstig leven. Van haar leven is het nodige bekend uit brieven die bewaard zijn gebleven in de abdij van Tongerlo.

Adriaenken Marcelissen was afkomstig uit een arm Tilburgs gezin. Over haar jeugd vertelde zij dat zij vanaf haar tiende jaar met vrienden en vriendinnen naar de herbergen ging om daar te dansen, soms ook onder zekere dwang van haar leeftijdgenoten. Nadat zij zich met hulp van de voorzienigheid bevrijd had van de aandrang tot dit vermaak, bezocht zij voortaan, in ieder geval vanaf 1642 vanaf haar vijftiende, een miraculeus mariabeeld in plaats van danspartijen. Uit de notities van abt uit Tongerlo blijkt dat het hier Onze Lieve Vrouwe van de Hasselt betrof. (afb. 4) Pas met Adriaenken kwam het bestaan van dit beeld van Maria als een wonderbeeld aan het licht. Vóór 1650 was er nog nergens sprake van dit een bijzonder Mariabeeld zou zijn.

Over Adriaenken die vaak en langdurig ziek was, zijn door haar naar Norbertijnse zielzorgers veel bijzonderheden beschreven. In hun ogen was zij een ‘bijzondere religieuze, zelfs heilige persoon’. Adriaenken beriep zich onder andere op verschijningen van de heilige Norbertus en/of Maria (met het kind Jezus en de heilige Jozef). Toen zij 35½ jaar oud was (1663) beloofde Maria aan Adriaenken, dat zij nooit meer doodzonden kon begaan. Tevens bleek Adriaenken in staat de mis te horen op een afstand van twee uur gaans. (Vermoedelijk waren dit de missen die in de noodkerk van Tilburg te Poppel werden opgedragen.) Ook genas zij mensen van koortsen, magische beïnvloeding of vloeiingen. Daarnaast werden Tilburgers door bijvoorbeeld Adriaenkens rozenkrans en zweet- of zakdoeken genezen.

Tot augustus 1665 bleef Adriaenken in Tilburg wonen en werken. Toen verhuisde zij naar Duffel bij Antwerpen om eind 1666, ernstig ziek naar Den Bosch te gaan, waar zij op 24 december, 39 jaar oud overleed.

Haar lichaam werd naar Tongerlo gebracht, waar het in de abdijkerk werd bijgezet.

Bron:
‘Adriaenken Marcelissen uit Tilburg (1627-1666) en het begin van de derde orde der norbertijnen ‘ Van Drs. Frans Hoppenbrouwers in Tijdschrift Tilburg 1997 nr 9 en herziene versie uit 2004.

Media