Jong zijn in 't Zand in de jaren 60 en 70

Woningnood: ja ook toen al!

In de 50'er, 60'er en 70'er jaren van de vorige eeuw was er net als nu ook woningnood. Tilburg kende onvoldoende woningen om haar huishoudens en steeds groter wordende bevolking te husvesten. Er moesten hele nieuwe wijken uit de grond gestampt worden. 't Zand en het wandelbos (in de volksmond de Jambuurt) werden ontwikkeld.

de sloop van Magere Josje

Woningnood is niet iets van alleen vandaag. Ook in de 50'er, 60'er en 70'er jaren van de vorige eeuw waren er onvoldoende huizen om de steeds maar verder uitbreidende bevolking van Tilburg te huisvesten. 

 In die tijd "trouwde jonge stelletjes daarom in" (ze gingen bij een van de ouders in huis op kamers wonen) of als ze geluk hadden konden ze ergens "unne boven" huren. Jong getrouwde stelletjes gingen dan op een bovenverdieping wonen al dan niet met eigen "opgang". Het was dan verder een kwestie van inschrijven bij de woningbouwverenigingen en wachten! Lang wachten! Omdat de druk steeds groter werd moesten nieuwe wijken ontwikkeld worden.

 De wijken 't Zand en het Wandelbos werden in die jaren letterlijk uit de grond gestampt. Mijn ouders hadden geluk. Zij kregen gelijk na hun huwelijk een flat toegewezen in de Albertus Magnusstraat in 't Zand. Snel na de komst van hun tweede kind konden zij verhuizen naar een eengezinswoning met tuin in de Bellarminostraat. Deze nieuwe wijk ’t Zand ontwikkelde zich snel. Niks moeilijk doen over stedebouwkundige architectuur, bloemkoolwijken ofzo. Nee gewoon flats en straatjes met huizen bouwen! Tussendoor speeltuintjes en een winkelstraatje (zoals in mijn geval de Thomas van Aquinostraat) met een bakker, een slager, de VéGé (kleine buurtsuper) en een "sigarettenboer". Als jonge jongen ben ik door mijn vader vaak naar “Bekkers” gestuurd om een doos sigaretten of unne buil Drum te halen. Rookwaren werden gewoon aan kinderen verkocht. Als beloning mocht ik dan un zakske snuupkes meebrengen van Meurs. Tijdens verjaardagen stonden de sigaretten nog gewoon in glaasjes op tafel als de familie op zaterdagavond een fleske bier kwam drinken!

 Met al die jonge gezinnen die bij elkaar konden gaan wonen ontstond van zelf de behoefte aan andere voorzieningen. Wij kinderen moesten naar school en het was dan ook bijna vanzelfsprekend dat er kleuter- en “lagere” scholen werden gebouwd. Eerst nog geschieden jongens- en meisjescholen  (Albertus Magnus en Gemma Galgani) maar al snel aan het eind van de 60 er jaren, begin 70’er jaren werden deze scholen gemengd. En natuurlijk kon in die nog verzuilde tijd een RK Kerk niet ontbreken. Overal over de wijken werden parochies gevormd en nieuwe kerken gebouwd. Volgens goed Tilburgs gebruik kregen deze kerken vaak bijnamen. De Goede Herder met haar hoge slanke klokkentoren werd al snel Magere Josje. Een lange slanke toren met een immens groot plein er om heen. Zo groot dat de hele avondvierdaagse in die tijd er zich kon opstellen, vertrekken en aankomen.  Ik herinner me als kind eindeloze zonnige middagen van rondjes fietsen om de kerktoren. Wat verderop richting Wandelbos  had je dan weer de citroenpers (ook vanwege de vorm van het torentje).

 In mijn waarschijnlijk gekleurde beeld was er in deze nieuwe wijk sprake van een hoge mate van verbondenheid. Men bevond zich voornamelijk in dezelfde levensfase en dat schepte een band. De buren waren betrokken bij elkaar en men hielp elkaar daar waar dat kon. De mannen werkten en de vrouwen zorgde voor de kinderen. Mijn moeder (en zijn was niet de enige in de straat) had een “werkhuis”. Zij ging dan bij de meer “welgestelden” in “het zwart” het huis poetsen. Op die manier werd het loonzakje van vader, die soms op zaterdag ook nog een bijbaan had, nog wat aangevuld.

 Bij elkaar in de straat wonen en elkaar niet kennen, zoals nu zo vaak gebeurd,  was onmogelijk. Ik ken nu 50 jaar later nog de namen van de buren die in onze straat van 12 woningen woonden. Wedden? Bergmans, Coolen, van de Sande, Haans, van Boxtel, van Spaandonk, de Kleine Haens, Guynes, van de Berg, Ketelaars en van de Velden. Keerzijde hiervan was wel dat men ook werkelijk alles van elkaar wist. Roddelen was volkssport nummer 1. Maar dan toch. Als men elkaar nodig had dan stond men voor elkaar klaar.

Met de toenemende welvaart van de jaren 70 en het inzetten van de trend tot individualisering in de jaren 80 keerde het tij. De kneuterige gemoedelijkheid was voorgoed voorbij. De saamhorigheid gleed al rap “het putje in”. De kerk en magere Josje werden gesloopt. De VéGé, bakker en slager verdwenen één voor één uit het straatbeeld. De lagere scholen hielden nog lang stand maar legde uiteindelijk ook het loodje. De eens zo bruisende jonge wijk was vergrijst en was voorgoed verandert. Maar meer naar de rand van Tilburg herhaalde het spel zich, weliswaar op een iets ander niveau,  maar dan toch.. De Reeshof was geboren!