Ahmet Demirci begon Ankabar aan de Koestraat

Turkse gastarbeiders vestigen zich in Tilburg

Ahmet Demirci (62) kwam in 1978 naar Nederland om zijn vader te helpen met het werken voor het gezin. “Mijn vader was eigenlijk de echte gastarbeider”, begint hij. Zijn vader kwam vier jaar eerder naar Nederland. Hij woonde op het pension in de Goirkestraat en aan het Smidspad, daar kwamen alle alleenstaande Turkse gastarbeiders als eerst te wonen”. 

Ahmet met vrienden in de Langestraat

Enkele jaren later kreeg ook Ahmet het bericht dat hij naar Nederland moest komen om zijn vader te helpen. Met tegenzin vertrok hij naar Nederland. “In Turkije was ik schoenmaker en had het goed. Maar mijn vader stond erop dat ik naar Nederland zou komen.”

Veel tijd om er over na te denken had hij niet. Als negentienjarige jongeman zou hij het leger in moeten en dan was zijn kans om naar Nederland te komen verkeken. “Ik ben lang boos geweest op mijn vader”, vertelt hij. Want hij was in Turkije al verloofd met zijn Sevim en ze zouden samen een leven opbouwen in Trabzon. Een klein stadje aan de noordoostkust van Turkije. Maar zijn vader stond erop. Hij had als één van de eerste Turken in Tilburg een huis gekocht aan de Oeverstraat en Ahmet moest meebetalen aan de kosten en de schulden van de bank.

Hij weet de dag nog goed toen hij hier in Nederland aankwam. “Niet alleen het weer was koud. Maar ook de mensen waren koud”, lacht hij. Als jongeman was hij gewend om veel buiten te zijn met zijn vrienden en dat de buren betrokken waren. “Hier zat iedereen achter gesloten deuren”. 

We kwamen precies drie weken voor nieuwjaar aan. Het was ijskoud. “Zo koud dat je de straat niet kon oversteken”. De jonge Turk had het moeilijk in de eerste jaren. “In Tilburg kon ik niet gelijk werk vinden. Dus moest ik bij mijn vader bij de Buizenfabriek in Oosterhout werken”. Wanneer een Turkse jongeman niet kon aantonen dat hij werk had in het buitenland, moest hij alsnog het Turkse leger in. In Nederland moest Ahmet zich iedere drie maanden melden bij de vreemdelingenpolitie aan de Noordhoekring”. Je moest aantonen dat je werk had en als dat niet zo was gingen ze ook mee op zoek naar werk. We hadden namelijk een werkplicht. Je moest zelfs aantonen dat je een contract had.

Vader was één van de eerste Turken in Tilburg die een huis kocht aan de Oeverstraat en Ahmet moest meebetalen aan de kosten en de schulden van de bank.

Het werken bij de IJzer- en Buizenfabriek (het huidige Tata Steel) viel hem zwaar. “Ik ben eigenlijk schoenmaker”, vertelt hij trots. En daar verdiende ik het dubbele mee in Turkije. “In Nederland maakte ik lange dagen voor een loon van 1100 gulden”. Maar teruggaan was geen optie meer. Dat had hij achter zich gelaten. Dus bleef hij.

Ahmet wijst naar zijn oor. “Het ergste vond ik het vreselijke geluid en de lawaai in de fabriek in Oosterhout.” Desondanks bleef hij daar tien jaar werken. Zijn gezondheid leed hieronder. “Mijn trommelvlies klapte en ik belandde twintig dagen in het ziekenhuis”. Zijn gehoor is nooit meer hetzelfde geworden.

Er waren meer Turkse gastarbeiders vanuit Tilburg die in Oosterhout werkten. Eerst werden ze met een fabrieksbusje opgehaald. “Met zo’n man of twaalf zaten we op elkaar gepropt en je moest altijd lang wachten op elkaar.” Na enige tijd besloten Ahmet en zijn vrienden voor eigen vervoer te zorgen. “We betaalden dan tien gulden per week voor de benzine”.

Na tien jaar veranderde hij van baan. Enkele jaren later bleek dat er een giftige stof in de buizen zat en dat hij en zijn kameraden bloot waren gesteld aan asbest. Ahmet werd ziek en later volledig afgekeurd.

Hij was gewend om te werken en begon daarom in 1981 een eigen café in de Koestraat. De café heette Ankabar, wat grote adelaar betekent, die alles draagt. Maar zijn gezondheid liet het niet meer toe. En ook daarmee moest hij stoppen.

Enkele jaren nadat Ahmet naar Nederland verhuisde volgde, inmiddels, zijn vrouw Sevim. Sevim was twintig jaar toen ze naar Nederland kwam en woonde in bij haar schoonfamilie. Haar schoonvader had inmiddels een eigen woning en daar woonden ze met tienen in. “Ik had veel last van heimwee want in Nederland had ik niemand.”

Ahmet begon in 1981 het café Ankabar in de Koestraat wat grote adelaar betekent, die alles draagt.

Maar Sevim was in Turkije een zelfstandige vrouw. En al snel ging ook zij aan het werk. “Ahmet had het liever niet. Maar ik had altijd al gewerkt en wilde ook mijn steentje bijdragen.” Daarnaast was ze benieuwd naar hoe werken in Nederland was.

Omdat Ahmet met zijn gezin bij zijn ouders inwoonde leverde hij zijn hele salaris bij zijn vader in. In dat huis werden ook zijn zoon en dochter geboren.

Ze hadden niet veel contact met de Nederlandse buren. “We voelden ons niet altijd welkom”. In zijn vrije tijd ging Ahmet vooral met vrienden hangen of naar een plaatselijke café. “Zo waren we ook te vinden bij de Zanzibar in de Telefoonstraat”. En anders in het Turkse theehuis aan het Smidspad.

Toch was hij ook wel nieuwsgierig. Zo vertelt Sevim dat hij eens met zijn vrienden uit ging en ’s avonds laat met een carnavalssjaaltje thuis kwam. Ahmet lacht. “Ja, soms wil je ook gewoon meedoen”.

Veel kostbare spullen uit Turkije hadden ze niet. “Spullen hebben voor ons geen waarde”. Zo brachten ze onlangs zelfs de eerste koffer waarmee ze naar Nederland kwamen, naar La Poubelle. “De rest werd door de kinderen op de Meimarkt verkocht.

Boodschappen doen kon in die tijd maar bij één Turkse winkel. Deze was gelegen aan de Korvels weg. De winkel heette Ulusoy en staat er al lang niet meer. “Daar deden we alle boodschappen die we niet in de gewone winkels konden doen. Het was een bakkerij, groenteboer en slagerij in één.

Sevim ging aan de slag in de kledingsorteerderij. Haar eerste werkgever was LisTex. Daar werkte ze met allerlei vrouwen en leerde ze ook nieuwe mensen kennen. Nog steeds werkt Sevim hard. “Maar nu op de universiteit”, grapt de goedlachse vrouw. Drie jaar geleden haalde ze haar schoonmaakdiploma. Trots vertelt ze dat ze na al die jaren een diploma heeft gehaald. Sevim had geen eigen familie in Nederland. Ze voelde zich vaak eenzaam. Emotioneel vertelt ze dat ze alleen maar brieven kon schrijven naar haar familie, maar dat ze het moeilijk vond om hun zo lang te missen. Ahmet en Sevim zijn inmiddels grootouders van zes kleinkinderen. Zijn moeder woont nog steeds in het eerste huis aan de Oeverstraat.

 

Dit verhaal is geschreven door Halima el Hajoui-Özen, die dochter is van een gastarbeider. Vanaf november 2021 reist er een 'verhalenkamer' langs diverse bibliotheken in Udenhout en Tilburg, een initiatief van Halima en Stadsmuseum Tilburg. 

Alle rechten voorbehouden

Media